Natuur & Milieu
Om verdere achteruitgang weidevogels te voorkomenAktieplan redden weidevogels
Zoals bijna iedereen weet gaat in ons land al jaren de weidevogelstand gestaag achteruit. Deze achteruitgang kent verschillende oorzaken. Tengevolge van een in vele landbouwgebieden nagenoeg volledige omschakeling en intensivering van de teelt van verschillende soorten gewassen en de daarbij behorende landbewerkingen is het succesvol uitbroeden van de eerste legsels weidevogeleieren bijna een unicum en mocht dat toch lukken dan is het een hele grote opgave voor de jonge vogels om het vliegvlugge stadium te bereiken. Daarbij komt ook nog het grote gevaar van predatie door al langer voorkomende en nieuwe, al dan niet beschermde, soorten predatoren zoals de vos, kraai, meerdere roofvogelsoorten, marter en niet te vergeten ook de ooievaar.
Sinds de graslanden ingezaaid worden met verschillende soorten kruidenarme of kruiden- en bloemloze raaigrassen is op deze graslanden door gebrek aan insecten geen of nagenoeg geen voedsel meer te vinden voor de jonge weidevogels. Daarbij komt nog dat de graslanden tegenwoordig te egaal groen zijn en, behalve geen voedsel, ook geen dekking meer bieden. De weilanden lijken in het vroege voorjaar veel op hele grote groene biljartlakens. Zoals gezegd gaan de aantallen weidevogels al jaren achtereen gestaag achteruit. Even de soorten op een rij De echte weidevogelsoorten zoals grutto en tureluur, nagenoeg uitsluitend graslandbroeders, zijn in Twente bijna alleen nog te vinden in door de overheid gesubsidieerde en kunstmatig aangelegde plas-drasgebieden. De wulp, van oudsher een duin- en heidebroeder, weet zich hier en daar nog redelijk te handhaven. Bij gebrek aan heidevelden broedt deze vogel in Twente ook hoofdzakelijk op graslanden. Door zijn vrij groot postuur en felle verdediging van zijn nest weet de wulp vliegende predatoren vaak te verjagen. Bovendien kan de wulp erg oud worden, wel meer dan 30 jaar. Jonge wulpen komen pas twee jaar na geboorte terug op de geboorteplek om zich daar dan voort te planten. De scholekster is vanaf de tweede helft van de vorige eeuw hier in Twente gaan broeden. Deze vogel is geen echte weidevogel maar een zogenaamde wadvogel. Deze soort broedt, naast op maislanden, ook vaak op platte daken van gebouwen. Op deze daken ligt dikwijls grind en bij regen blijft vaak een plas water lang op het dak staan zodat de scholekster zich op het wad waant. Jonge scholeksters zijn, in tegenstelling tot andere soorten jonge weidevogels, geen zogenaamde nestvlieders en worden dan ook door de oudervogels gevoed. Andere soorten weidevogeljongen zijn nestvlieders, dat wil zeggen dat de jonge vogels na geboorte en opdroging het nest verlaten om zelf voedsel te zoeken, wel onder begeleiding en bewaking van de oudervogels. De jongen keren na verlaten nest dan ook niet weer op deze plek terug. Ook de scholekster gaat de laatste jaren in aantal achteruit. Blijft over de kievit! Deze pleviersoortige vogel is sinds mensenheugenis een vaste voorjaarsbode hier in Twente. De kievit is de meest voorkomende weidevogel in de contreien en van oudsher een vaste broedvogel in het boerenlandschap. Dit laatste willen ze, kost wat kost, graag behouden. Echter de kievit is de weidevogelsoort die de laatste decennia in aantal het hardst achteruitgaat. Deze achteruitgang moet gestopt worden. Hoe zou dit kunnen en moeten gebeuren? Zoals eerder opgemerkt zijn de graslanden in vele gebieden in de tweede helft van de vorige eeuw min of meer ongeschikt geworden als broedplek voor deze vogel. De kievit is derhalve vanaf de jaren zestig van de vorige eeuw massaal verhuisd van weiland naar maisland. Hierbij doet zich het volgende, niet te vermijden, probleem voor: de legperiode begint voor verreweg de meeste paartjes kieviten in de tweede helft van de maand maart. De leg- en broedperiode duurt ongeveer een maand. Dan leef je in de tweede helft april, juist in de periode dat op de maisvelden de meeste werkzaamheden verricht moeten worden. Het gevolg is vaak dat de legsels door de nodige werkzaamheden verongelukken, ondanks zeer goede medewerking van en oplettendheid door agrariërs, loonbedrijven en vrijwillige vogelbeschermers. Daarbij komt dat maispercelen veelal vier of vijf bewerkingen nodig hebben alvorens de mais gepoot kan worden. Tussen deze grondbewerkingen zitten dikwijls perioden van een week of zelfs langer zodat ook bij herleg door de kievit heel vaak herlegsels verloren gaan. Misschien zouden de nodige landbewerkingen met kortere tussenpozen een gunstig effect hebben op goede leg- en broedresultaten. Naast de gevaren van landbewerking is natuurlijk predatie van legsels door predatoren vanaf de grond en vanuit de lucht een groot gevaar. De kievit begint, bij verlies legsel, meestal weer opnieuw met een legsel. Bij herhaaldelijke verstoring kan de kievit in het voorjaar wel vijftien tot twintig eieren produceren. Bij verlies jongen echter begint de kievit niet weer opnieuw aan een legsel. In dat geval is het een verloren seizoen en dit komt helaas te vaak voor. Wat zou er moeten gebeuren om deze weidevogel voor het Twents boerenlandschap te behouden? Het volgende is zeer zeker de moeite waard om te proberen de stand op peil te houden. Men zoekt in de tweede helft van de maand maart het eerste legsel op maisvelden op, laat de kievit bijvoorbeeld twee dagen broeden en raapt vervolgens de eieren en legt deze in een broedmachine om uitgebroed te worden. Het duurt minstens twee tot die weken voordat de kievit weer aan een nieuw legsel begint. Dan leef je al ongeveer medio april. Ook dit tweede legsel van vier eieren rapen en in een broedmachine laten uitbroeden. Een paar weken later, begin mei, zal de kievit een derde legsel produceren. Op dat moment, dus eerste helft mei, zal de mais gepoot worden en zijn de werkzaamheden op het land gebeurd, zodat de kievit dit (derde) legsel zelf kan uitbroeden. Daarbij bieden tijdens de broedperiode van ongeveer vier weken de opgroeiende maisstengels een goede bescherming tegen predatoren. Op deze manier legt de kievit drie nestjes van vier eieren, dus in totaal twaal eieren. Zoals eerder gezegd kan deze vogel bij herhaaldelijke verstoring in het voorjaar vijftien tot twintig eieren produceren, dus is het leggen van twaalf eieren niet uitzonderlijk. Als alles naar wens verloopt, en waarom zou dat niet kunnen, dan worden acht eieren uitgebroed in de broedmachine en vier eieren door de kievit zelf. Dat zijn dus twaalf jonge kieviten van één ouderpaar. Stel dat door allerlei oorzaken de helft, dus 50%, en dat is veel, verloren gaat, dan nog worden zes kieviten van één ouderpaar vliegvlug, een resultaat dat een kievitenpaar zelf in één seizoen niet haalt, want dat is maximaal vier jongen per seizoen. De in de broedmachine uitgekomen kievitkuikens kunnen via een apart voedingsprogramma de eerste dagen van voedsel worden voorzien, waarna men deze kuikens dagelijks kan loslaten in een perceel grasland met veel kruidenrijk en wilde bloemenrijk gewas waar veel insecten op afkomen en dus veel voedsel te vinden is. Via het aanbrengen van een klein zendertje kan men de jongen ‘s avonds in het gras weer opsporen om ze ‘s nachts in een kunstmoeder lekker warm te laten overnachten. Dit kan men herhalen totdat de jonge vogels vliegvlug zijn. In Friesland gebeurt dit al op deze manier. Natuurlijk zitten aan deze manier van opvoeden ook ‘mitsen en maren’. Bekend is dat jonge weidevogels die op deze manier opgroeien iets minder sterk zijn, omdat ze minder weerstand opbouwen, dan wanneer ze in normale weersomstandigheden opgroeien, maar dan geldt: liever een iets minder sterke kievit dan helemaal geen kievit. Aan deze handelwijze is wel een voorwaarde verbonden: de overheid moet toestemming geven om de eerste legsels van de kievit weg te nemen, dus het raapverbod moet voor dit doel opgeheven worden. Moge het verleden nog tot voorbeeld dienen, namelijk in de vorige eeuw was rapen van kievitseieren tot een bepaalde datum landelijk toegestaan en het kievitenbestand bleef, ondanks het rapen van eieren, prima op peil. De toegestane laatste raapdag was een tijdlang 19 april, later één week minder, dus 12 april, nog later weer één week minder, dus 5 april waarna een algeheel raapverbod volgde. Toen de raaptijd van 12 naar 5 april ging kwamen de Friese vogelwachters in verweer en dreigden met bescherming te stoppen met als gevolg dat de raaptijd in Friesland nog jaren één week langer bleef namelijk tot en met 12 april. Het op de omschreven manier op peil houden van het kievitenbestand kost wel veel tijd en moeite, maar is het proberen zeker waard. Ondernemen ze geen aktie, dan is het een kwestie van tijd dat ook de kievit alleen nog te vinden is in de gesubsidieerde en kunstmatig aangelegde weidevogelgebieden, zoals gebied Ottershagen tussen Tilligte en Lattrop. Hoe dan ook, er moet gezorgd worden dat van alle soorten weidevogels in elk geval de kievit als broedvogel behouden blijft in het normale Twentse boerenlandschap. Wellicht zou het volgende een heel goed hulpmiddel kunnen zijn om jonge weidevogels aan voedsel te helpen. Zoals bekend groeien in de huidige raai-graslanden nagenoeg geen kruiden of wilde bloemen zodat het insectenleven in deze grassoorten minimaal is, dus daar is nagenoeg geen voedsel te vinden voor jonge weidevogels. Sinds maart 2023 geldt van overheidswege een zogenaamde bufferzone langs allerlei soorten watergangen als sloten, beken en vaarten. Daar mag langs de randen van deze watergangen veel minder bemesting plaatsvinden. Deze bufferzones zouden met overheidssubsidie ingezaaid kunnen worden met kruiden- en bloemenrijke graszaden zodat voor jonge weidevogels daar dan voldoende voedsel te vinden is. Door de subsidieregeling krijgt de grondeigenaar/-gebruiker dan een vergoeding voor verminderde productieopbrengst. Overigens werd enige tijd geleden op televisie via een Nederlandse nieuwsdienst meegedeeld dat de Europese Unie al tijden terug een miljoenenbedrag aan euro's beschikbaar heeft gesteld voor de bescherming en behoud van weidevogels maar dat van deze subsidie niemand gebruik maakt. Het deksel bleef nog steeds op deze subsidiepot zitten werd gezegd. Al met al moet geprobeerd worden alle middelen aan te wenden om de weidevogels ook in de toekomst een goede plek te geven. Dit zal veel tijd en energie vragen, maar is de moeite meer dan waard. Een van die middelen is tot slot een wijziging in de verplichting van zaaien van het zogenaamde vanggewas. Zoals bekend moeten grondgebruikers een groengewas zaaien om stikstofuitstoot op te vangen. Voor het overgrote deel gebeurt dit in Twente op de maisvelden. Volgens de regels kan men dit doen tijdens het poten van de mais of in de voorzomer wanneer de maisplanten ongeveer kniehoogte hebben bereikt of na de maisoogst maar dan wel voor 1 oktober. Van de eerste mogelijkheid wordt bijna geen gebruik gemaakt omdat de mais ook nog gespoten moet worden tegen onkruid. Van de laatste mogelijkheid wordt ook weinig gebruik gemaakt omdat men in de voorzomer niet kan beoordelen of de mais voor 1 oktober wel oogstrijp is. Blijft over de tweede mogelijkheid, dus wanneer de maisplanten kniehoogte hebben bereikt en dat is bijna altijd in de maand juni. Maar juist in deze periode verblijven nog veel jonge weidevogels, jonge patrijzen en fazanten en ook jonge hazen op de maispercelen tussen de planten. Tijdens het zaaien van het zogenaamde vanggewas wordt de grond tussen de rijen maisplanten volledig omgewoeld met desastreuze gevolgen voor alle op het maisperceel verblijvende jonge dieren. Men kan stellen dat de enige overlevingskans voor deze jonge dieren bestaat uit het zich vastklampen aan een maisstengel. De oplossing zou kunnen zijn dat agrariërs toestemming krijgen om na de maisoogst, bijvoorbeeld binnen één week, vanggewas te zaaien waarbij de peildatum van 1 oktober komt te vervallen. In de praktijk zou dit betekenen dat het vanggewas gezaaid gaat worden tussen half september en half oktober, afhankelijk van zomerse weersomstandigheden.